Je kunt gebaren maken om wat je zegt nog duidelijker te maken. Bijvoorbeeld als je zegt: “Hij was zó groot!” en het dan met je handen aanwijst. Toch maak je het meeste duidelijk met woorden. Gewoon door te praten.
Voor doofstommen is dat een probleem. Doofstommen zijn mensen die doof geboren zijn en niet kunnen praten. Zij hebben nooit woorden gehoord. Tegenwoordig kunnen doofstomme mensen wel leren praten. Toch blijft dat heel moeilijk voor ze. Liever maken ze gebruik van hun eigen taal: de gebarentaal.
Woorden zijn vaak ontstaan door het nadoen van klanken, zoals het woord ‘sissen’ of ‘koekoek’. Op diezelfde manier is gebarentaal ontstaan. In gebarentaal is er voor elk woord een gebaar. Bij ‘lucifer’ bijvoorbeeld stelt je ene hand een doosje voor. Met je andere hand strijk je zogenaamd met de lucifer. De gebaren in gebarentaal veranderen met de tijd mee. Zo leek ‘horloge’ vroeger op een gebaar waarbij een horloge uit een vestzak gehaald werd. Nu wijs je naar je pols.
Gebarentaal is een echte taal, net als Nederlands. In gebarentaal kun je grapjes maken, ruziemaken en gedichten voordragen. Gebarentaal in het Nederlands is weer anders dan in het Frans of Engels. Knap ingewikkeld dus, maar ontzettend belangrijk voor doven. Naast gebarentaal kunnen doven ook de letters van de woorden spellen. Ze doen dat met het handalfabet. Net als in gebarentalen zijn de handalfabetten in elk land anders.
Gebarentaal is niet alleen handig voor doven. Ook voor mensen die elkaar op grote afstand iets willen zeggen, komt het van pas. Of waar erg veel lawaai is. Zoals op een vliegveld.
Indianen maken al heel lang gebruik van gebarentaal. Veel stammen hadden hun eigen taal. De gebarentaal begreep iedereen. Zo konden indianen van verschillende stammen elkaar toch verstaan.
7094