Wat een prachtige schelp! Als je ze op het strand opraapt, is ze al leeg. Maar er heeft een diertje in gewoond!
Voor je hem in het zand vond, werd je schelp bewoond door een weekdier: een diertje met een zacht lichaam dat onder water leeft. Hij heeft een kalkmuur om zich heen gebouwd, dat is zijn schelp!
Om stevig genoeg te zijn, bestaat de schelp vaak uit 3 lagen. De buitenste laag dient als camouflage. De tweede en de derde laag (de parelmoerlaag) zijn erg hard. Dat is normaal, want ze bestaan uit kristallen die in elkaar geschoven zijn, aaneen gehecht door eiwitten. Net als bakstenen die vastzitten in hard cement.
Hoe meer het weekdier groeit, hoe groter zijn schelp wordt. Aan de horizontale groeilijnen zie je de leeftijd.
Maar waar vind je onder water stoffen om een schelp te maken? Een weekdier haalt de chemische stoffen die hij nodig heeft uit het water en uit zijn voeding. De cellen van zijn mantel (= een beschermend orgaan dat rond het weekdier zit) veranderen die stoffen in een schelp. En de schelp is vaak gekleurd. Het weekdier haalt kleurpigmenten uit zijn voeding en mengt ze.
De weekdieren horen bij de groep van de ongewervelde dieren, dat zijn dieren zonder skelet. Hun lichaam is helemaal zacht: wat een lekker hapje voor roofdieren. Om te vermijden dat iemand ze oppeuzelt, worden weekdieren goed beschermd door hun harde schaal. Sommige weekdieren zijn zelfs voorzien van enkele stekels.
Schelpen hebben water nodig om te leven. Maar bij laagtij worden veel schelpen blootgesteld aan de open lucht. De oplossing om niet in de zon te sterven? Ze sluiten zich op in hun schelp met een beetje water, zodat ze lekker fris blijven. De tweekleppigen sluiten hun twee kleppen af zodat ze luchtdicht zijn, de ene klep tegen de andere. De buikpotigen verstoppen zich dan weer in hun huisje en doen de deur dicht. Het operculum (= het uiteinde van hun harde voet), sluit de ingang van de schelp af.
2206