In het voorjaar zie je vogels terugkeren die er een poosje niet waren. Dat zijn trekvogels die in ons land komen nestelen. Ook vogels die gebleven zijn, bouwen in de lente een nest. Elke vogelsoort pakt dat op z’n eigen manier aan. Mannetjesspechten hakken met hun snavel bijvoorbeeld een heleboel nestholtes in dode bomen. Het vrouwtje mag het mooiste nest uitkiezen. De meeste andere mannetjesvogels zoeken eerst een geschikte plek. Daar brengen ze dan een vrouwtje naartoe. Het vrouwtje bouwt het nest met takjes, veertjes sprietjes en mosjes, die het mannetje haar brengt.
Zwaluwen keren meestal terug naar het nest van het jaar daarvoor. Roodborstjes verstoppen zich in hagen. Mussen maken een slordig bouwsel van takken en veertjes. Merels bouwen komvormige nesten, vaak maar een klein stukje boven de grond in een struik.
Vogels bouwen een nest om eieren in te leggen. Als het nest klaar is, paren ze. Dat is vrijen voor dieren. Door paren worden de eitjes bevrucht. Om ervoor te zorgen dat uit zo’n ei een vogelkuiken geboren wordt, moet het ei warm gehouden worden. Vrouwtjesvogels hebben een kale plek op de onderbuik. Die plek zonder veertjes heet een broedvlek. Daarmee houden zij de eieren warm. Merelvrouwtjes leggen meestal vijf eieren. Het broeden duurt twee weken. In die tijd brengt het merelmannetje zijn vrouwtje vette kevers en andere lekkere hapjes.
De kuikens komen blind en kaal uit het ei. Ze willen de hele dag eten. Beide ouders vliegen af en aan met platgedrukte kevers. Die laten ze in de opengesperde bekjes vallen. Telkens wanneer de volwassen vogels wegvliegen op zoek naar een volgens hapje, nemen ze de poepjes van de kuikens mee. Zo blijft het nest schoon. Na twee weken verlaten de jonge merels het nest. Op de grond leren ze zelf naar voedsel zoeken. Hun ouders blijven drie weken in de buurt. Daarna beginnen ze aan een nieuw broedsel.
6218